overLeven


‘Wat geweldig,

dat niemand ook maar één moment hoeft te wachten,
met het verbeteren van de wereld.’

Anne Frank

Dit werkboek voor basisscholen is gebaseerd op het project ‘overLeven’, een initiatief van Marijke Talen. Zij portretteerde Joodse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en liet hun verhalen vastleggen in boekvorm.

Het werkboek  legt de link  tussen verleden en heden.
Wat zou ik doen als …? Kan ik positief blijven? Hebben we iets geleerd van wat er lang geleden gebeurde? Waarom wordt er gepest, buitengesloten en hebben we vooroordelen?

 

 

 

Het werkboek bevat naast veel beeldmateriaal, opdrachten en verhalen van Joodse overlevenden ook verhalen vanuit het oogpunt van het jongetje Sam.

Een voorproefje

Vluchten

‘Sinds de Tweede Wereldoorlog is er altijd wel ergens op de wereld oorlog’ lees ik op het computerscherm. ‘Er zijn meer dan vijftig miljoen vluchtelingen op dit moment, mensen die zich nergens gewenst voelen. Ze hebben vaak erge dingen meegemaakt en voelen zich niet veilig.’ Geschrokken leun ik naar achteren in mijn bureaustoel. Ik weet niet wat ik het ergste vind, het getal vijftig miljoen, dat mensen zich niet gewenst voelen of dat er altijd wel ergens oorlog is.

Ik heb er nooit zo over nagedacht. Op het journaal zie je vaak beelden van steden die gebombardeerd zijn, maar het is dan net of ik een film kijk, dat het niet echt is of zo.
Soms is dat anders. Zoals een poos geleden toen ze lieten zien dat er veel te veel vluchtelingen in een boot waren geklommen. Op zee sloeg de boot om. Ze konden niet allemaal gered worden. Sommigen konden niet eens zwemmen. Dat je dat durft, dat je dat doet, de zee op als je niet kunt zwemmen. Mijn hersenen kraken. Dan moet je wel héél erg graag weg willen.
Opeens moet ik denken aan een foto die ik zag van een klein jongetje dat dood gevonden werd op een strand. Hij was gewoon aangespoeld. Net zoals schelpen aanspoelen … Waar zouden zijn ouders zijn?
Ik draai rondjes op mijn stoel. Kijk weer naar mijn scherm. Wat zal ik intikken, wat wil ik weten, wil ik eigenlijk wel iets weten?

Dat ik dit opzoek komt doordat er nieuwe mensen verderop in de straat zijn komen wonen. Volgens papa zijn het vluchtelingen. “Ik heb nu geen tijd. Ga maar eerst eens zelf dingen uitzoeken op je computer,” zei hij toen ik vroeg waarom mensen vluchten.

Ik sta op en loop naar het raam. Als ik een beetje naar buiten ga hangen kan ik het huis zien waar ze wonen. Het ziet er nog net zo uit als vorige week. Zouden ze wel meubels hebben? Die kun je niet meenemen op een bootje. Hoe komen ze eigenlijk aan eten? Misschien moet ik mama vragen een keer iets meer te koken en dat dan langsbrengen. Of zouden ze dat raar vinden? Misschien lusten ze het wel niet, ze eten vast hele andere dingen dan wij.

Ik moet denken aan het gesprek met oma, een tijdje geleden. Zij vertelde dat er in de Tweede Wereldoorlog ook veel mensen vluchtten. Zij zagen op tijd aankomen dat het verkeerd ging.
“Hoe deden ze dat dan?” vroeg ik oma.
“In het begin kon je nog wel redelijk zonder problemen reizen, maar je moest geld hebben. Mensen wilden wel helpen, maar vaak niet voor niks.”
“Waar gingen ze dan naartoe? Er was toch in heel veel landen oorlog?”
“Dat klopt,” zegt oma, “eerst vluchtten Joodse mensen uit Duitsland naar Nederland. Maar al snel was het hier dus ook niet meer veilig, Mensen in Nederland die wilden vluchten, probeerden bijvoorbeeld naar Zwitserland te komen. Maar soms bleven ze in Nederland, ze vluchtten uit de grote stad naar het platteland. Vooral kinderen gingen naar boerderijen. Daar deden ze dan net of het een neefje of nichtje uit de stad was.”
Ik vraag mij af hoe dat ging bij de vluchtelingen bij ons in de straat. Zouden zij ook hebben moeten betalen om uit hun land weg te kunnen?

Ik zie dat hun voordeur opengaat. Ik leun nog iets verder uit het raam om goed te kunnen kijken. Er komt een jongen naar buiten, hij heeft donker haar, ik zie niets bijzonders aan hem. Hij heeft een bal onder zijn arm. Als hij op de stoep is begint hij ermee te stuiteren. Zou hij willen voetballen? Ik wil al roepen, maar bedenk me dan dat hij natuurlijk geen Nederlands spreekt. Kijkt hij nou mijn kant uit? Snel trek ik me terug. Maar ik schaam me er meteen voor. Ik ga weer achter mijn computer zitten. Hoe lang zouden deze nieuwe buren hier blijven wonen, vraag ik me af. Voor altijd of zouden ze weer een keer naar huis gaan?

“Kwam na de Tweede Wereldoorlog iedereen die tijdens de oorlog niet in Nederland was weer terug?” vroeg ik laatst aan oma.
“Jongen, dat weet ik niet meer zo goed. Maar ik weet wel dat vluchtelingen na de oorlog vaak niet wisten waar hun familie was. Soms waren hun huizen verwoest of woonden er andere mensen in.”
“En de mensen die uit de kampen terugkwamen, die het overleefd hadden?”
“Ja, zij gingen ook op zoek naar hun familie, net als de mensen die ondergedoken hadden gezeten. Er waren veel kinderen zonder ouders. Zij gingen vaak naar speciale vluchtelingenkampen.”
Beelden die ik pas nog op tv zag schieten door mijn hoofd: heel veel tenten bij elkaar, hekken eromheen, massa’s mensen die geen plekje voor zichzelf lijken te hebben. Dat is nu, maar eigenlijk is het dus hetzelfde als toen!

Ik probeer me voor te stellen hoe het is als de oorlog afgelopen is en je dan nog steeds geen gewoon leven hebt, geen eigen plek om te wonen, behalve met heel veel anderen in een kamp. Dan ben je wel vrij, maar toch voelt het niet zo, denk ik.

Volgens oma waren er stichtingen die probeerden families weer bij elkaar te brengen. Soms lukte dat. Ouders waren dan vreselijk blij om hun kinderen weer te zien. Maar kinderen vonden het vaak moeilijk, ze konden zich hun ouders nauwelijks herinneren. Het was dan net of ze met vreemden mee moesten.
Als ik papa, mama en Noa heel lang niet zou zien, wel een paar jaar niet, zou ik ze dan ook vergeten zijn? Vast niet!
Het is nu wel anders natuurlijk, iedereen heeft een smartphone. Je maakt foto’s, stuurt elkaar een app’je. In de Tweede Wereldoorlog kon dat niet. Nu zou je gewoon als de oorlog voorbij was een berichtje sturen: ‘Hé mam, ik sta voor ons huis hoor.’ Ik grinnik en schrik meteen: o, dat is wel erg dat ik er een beetje lollig over doe. Het is NIET leuk.

Wat ik het allerergste vind is dat sommige Joodse mensen na de oorlog niet meer welkom waren! Dat vind ik zo raar, ik kan het niet snappen, je bent toch juist blij als mensen die het zo moeilijk hadden terugkomen? Oma vertelde een verhaal dat ze gelezen had over een Joods meisje dat na de bevrijding weer naar school ging. Toen ze op een dag haar jas wilde pakken van de kapstok in de gang was er een groot hakenkruis op getekend. Ná de oorlog!
Moet je je voorstellen, ben je eerst gevlucht voor de Duitsers, kom je terug zijn mensen weer niet aardig tegen je.

Ik moet opeens denken aan iets anders dat oma nog zei: Joodse kinderen vertelden ook heel vaak niet aan anderen wat ze meegemaakt hadden, ze dachten dat andere kinderen dan niet met hen zouden willen spelen.
Ik hoor nog steeds een bal stuiteren buiten. Voorzichtig kijk ik weer uit het raam. Kijkt de jongen omhoog naar mij? Dit keer ren ik niet weg, ik leun iets verder naar buiten. Ik zwaai, wijs op hem, op de bal en op mijzelf. Er verschijnt een glimlach op zijn gezicht.
“Ik kom eraan,” roep ik en ren mijn kamer uit.

 

Het werkboek bestaat uit de hoofdstukken:
– De Tweede Wereldoorlog
– Joden
– Anders zijn
– Onderduiken
– Concentratiekampen
– Vluchten
– De wereld dat zijn wij
– Herdenken
– Stolpersteine
– Vrijheid